KPS



Kamerbrief over levensverwachting en AOW-leeftijd

Kamerbrief over levensverwachting en AOW-leeftijd

In deze Kamerbrief gaat de minister van SZW in op mogelijkheden van stijging én daling van de AOW-leeftijd alsmede de pensioengerechtigde leeftijd.

In de wet is de AOW-leeftijd vanaf 67 jaar gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Bij een verhoging van de levensverwachting met meer dan 4,5 maanden, vindt een verhoging van de AOW-leeftijd met stapjes van 3 maanden plaats. Daarbij wordt een aankondigingstermijn van 5 jaar in acht genomen zodat mensen zich hierop kunnen voorbereiden.

Om te voorkomen dat de AOW-leeftijd van jaar op jaar zou kunnen stijgen en dalen, is in de formule in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet uitgangspunt dat de AOW-leeftijd met stapjes van 3 maanden stijgt als sprake is van een stijging van de levensverwachting 4,5 maanden of meer.

Huidige wet: geen verlaging AOW-leeftijd

De huidige formule in de wet heeft als uitgangspunt dat bij een daling van de levensverwachting geen verlaging van de AOW-leeftijd plaatsvindt. Dit sluit aan bij de verwachting dat op lange termijn sprake is en blijft van een opwaartse trend. Op deze manier worden fluctuaties in de levensverwachting gedempt en wordt voorkomen dat de AOW-leeftijd van jaar op jaar zou gaan schommelen. Op deze manier wordt meer zekerheid geboden en voorkomen dat de AOW-leeftijd mede zou gaan afhangen van toevallige
uitschieters in levensverwachting en sterftecijfers zoals we nu over het afgelopen jaar zien.

Wetswijziging nodig in geval van daling voor langere tijd

Indien voor de lange termijn wel sprake zou zijn van een trendbreuk in de ontwikkeling van de levensverwachting, waarbij voor langere tijd een daling zou worden voorzien, dan zou overwogen kunnen worden om over te schakelen naar een aangepaste systematiek voor het vaststellen van de AOW-leeftijd. Dit zou een wetswijziging vergen die het mogelijk maakt dat als de formule een negatieve uitkomst heeft dit kan leiden tot een verlaging van de AOW-leeftijd.
Daarbij ligt het in de rede om net als bij de verhoging van de AOW-leeftijd, de AOW-leeftijd enkel te verlagen bij een daling van de levensverwachting groter dan 4,5 maanden. Van een substantiële
daling van de levensverwachting vijf jaar in de toekomst, kan alleen sprake zijn als een negatieve trend in de levensverwachting wordt verwacht.

Geen terugwerkende kracht

Van belang bij het mogelijk maken van een daling van de AOW-leeftijd als de levensverwachting daar aanleiding toe zou geven, is dat voorkomen moet worden dat een wijziging van de AOW-leeftijd over 5 jaar een terugwerkende kracht krijgt over de AOW-leeftijden in de jaren die daarvoor al zijn vastgesteld.

Oordeel hierover aan volgend kabinet

De minister komt tot de conclusie dat een aanpassing van de koppelingssystematiek op termijn mogelijk is, maar wel gevolgen heeft en nu nog niet noodzakelijk is. Hij laat het oordeel hierover aan een volgend kabinet.

Daling geen invloed op pensioenrichtleeftijd WTP

De pensioenrichtleeftijd wordt in het voorgestelde nieuwe pensioenstelsel verwerkt in de premiegrens. De premiegrens wijzigt vervolgens alleen nog maar als de rente wijzigt. Door de 2/3-koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting krijgt de pensioenduur relatief ten opzichte van de arbeidsduur een vaste verhouding. Bij een daling van de levensverwachting krijgt men met een gelijkblijvende premiegrens automatisch ruimte om eerder met pensioen te gaan. Het vraagstuk
van een mogelijke verlaging vanwege de levensverwachting is daarom, na inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, niet relevant voor de pensioenrichtleeftijd, aldus de minister in deze Kamerbrief.

Bron: SZW
02-02-2021